Haagse Stadspartij: “Hou de zeewindparken uit het zicht”

De Haagse Stadspartij vraagt het college zich in te spannen dat windmolenparken op zee niet zichtbaar zijn vanaf de kust. Het uitzicht op zee moet vanaf het strand, de boulevard en de duintoppen onbelemmerd blijven.

Het kabinet wil windmolenparken dichter bij de kust plaatsen. Daardoor wordt de afstand tot het vasteland verkleind. Dat leidt tot goedkopere windmolenparken. Die kostenbesparing lijkt aantrekkelijk, maar wanneer daardoor het vrije uitzicht op zee verdwijnt, gaat er iets van onschatbare waarde verloren.

Ook de zonsondergang op Scheveningen en Kijkduin zonder zicht op windmolens is de Haagse Stadspartij dierbaar. Dat betekent dat er ook rekening gehouden moet worden met de buiging van het licht door de atmosfeer. Een windmolen die fysiek net achter de horizon staat, kan dus nog steeds tussen de ondergaande zon en de bezoeker van de kust staan. 

Joeri Oudshoorn, raadslid van de Haagse Stadpartij heeft hierover de volgende vragen aan het college gesteld:

 

Den Haag, 29 september 2014

Geachte voorzitter,

Op de website van NRC Handelsblad staat het artikel ‘Kabinet wil drie windmolenlocaties op zee, vergunningen vervallen’, gedateerd 26 september 2014. http://www.nrc.nl/nieuws/2014/09/26/kabinet-wil-drie-locaties-voor-windmolens-op-zee-vergunningen-vervallen/

Met inachtneming van artikel 38 van het reglement van orde leg ik de volgende vragen aan het college voor:

  1. Is het college met mij van mening dat windmolenparken op zee een goede ontwikkeling zijn, maar dat zij vanaf de kust (strand, boulevard, duintoppen) niet zichtbaar moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
  2. Het zicht op zee wordt bepaald door verschillende factoren. De breking van het zonlicht maakt dat de ondergaande zon hoger lijkt te staan dan in werkelijkheid het geval is. De wet van Snellius veroorzaakt een kromming van het licht waardoor de zon na feitelijke ondergang nog steeds te zien is. Een onderbreking van dat licht ‘achter’ de horizon kan dus nog steeds effect hebben op het zicht op de ondergaande zon. Houdt het college rekening met dit effect bij de berekening van de gevolgen?
  3. De hoogte ten opzichte van het zeeniveau waarvandaan naar de horizon gekeken wordt is een andere factor. Vanaf welke hoogte vindt het college het acceptabel dat er bij optimale omstandigheden zicht is op (een deel van) de windmolens?
  4. Op welke afstand van de kust zouden de windmolens moeten staan, wanneer uitgesloten wordt dat de windmolens zichtbaar zijn vanuit de kust (strand, boulevard, duintoppen)?
  5. Op welke afstand van de kust zouden de windmolens moeten staan, wanneer uitgesloten wordt dat de windmolens zichtbaar zijn vanuit de kust op de door het college acceptabel geachte hoogte?
  6. Kan het college aangeven welke inspanningen geleverd zijn en welke inspanningen het college gaat leveren om windmolenparken op zee zo te situeren dat zij vanuit de kust (strand, boulevard, duinen) niet zichtbaar zijn?