Onterechte boetes horen te worden terugbetaald!

De Haagse Stadspartij wil dat de gemeente boetebesluiten voor vermeende uitkeringsfraude uit 2013 en 2014 gaat herbeoordelen en eventueel ten onrechte of te hoge opgelegde boetes terugbetaalt.

De boetes die zijn opgelegd onder de in 2013 ingevoerde Fraudewet zijn volgens de Centrale Raad van Beroep vaak te zwaar, bijvoorbeeld omdat mensen niets te verwijten valt. Ook de Nationale Ombudsman kwam eind vorig jaar met een rapport waaruit blijkt dat de meeste burgers die een boete opgelegd hebben gekregen in het kader van de Fraudewet niet doelbewust verkeerd hebben gehandeld. Op basis hiervan concludeerde de Ombudsman dat de wet haar doel voorbij geschoten was. De Fraudewet wordt nu aangepast.

Inmiddels besluiten steeds meer gemeenten om de boetes die in 2013 en 2014 zijn opgelegd opnieuw te beoordelen en onterecht opgelegde boetes terug te betalen. Wethouders van een aantal verschillende gemeenten, waaronder Amsterdam, hebben minister Asscher door middel van een pamflet opgeroepen om de kosten van het herzien en terugbetalen van de boetes te compenseren. De Haagse Stadspartij wil dat de Haagse PvdA wethouder sociale zaken Baldewsingh zich hierbij aansluit.

Raadslid Fatima Faïd: “Onterechte boetes horen gewoon terug betaald te worden. Het is raar om de wet wel aan te passen maar de boetes niet te herzien. De gemeente is er immers niet om winst te maken op bijstandsgerechtigden. Deze mensen hebben de regels niet met opzet overtreden en dat ze dan toch een enorme boete hebben gekregen druist in tegen hun gevoel van rechtvaardigheid. Bovendien zijn mensen door de opgelegde boetes ook in de financiële problemen gekomen.” Faïd hoopt dat wethouder Baldewsingh zijn best gaat doen voor de gedupeerden.

Het raadslid mevrouw Faïd heeft op 20 augustus 2015 een brief met daarin vijf vragen aan de voorzitter van de gemeenteraad gericht. Overeenkomstig artikel 30 van het reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad, beantwoordt het college deze vragen als volgt. Met de invoering van de Fraudewet in 2013 is het boetebeleid ten aanzien van uitkeringsgerechtigden ingrijpend veranderd. Elke overtreding werd vanaf 2013 bestraft met een hoge boete, ongeacht of het hier om moedwillige fraude of om een per ongeluk gemaakte fout ging. De nationale ombudsman presenteerde eind vorig jaar een rapport waaruit bleek dat de meeste burgers die een boete krijgen niet bewust fraude hebben gepleegd en concludeerde op basis hiervan dat de wet haar doel voorbij geschoten was. November 2014 oordeelde ook de Centrale Raad van Beroep dat de Fraudewet moest worden herzien omdat de wet geen rekening hield met de ernst en verwijtbaarheid van overtredingen. Naar aanleiding hiervan heeft minister Asscher in mei laten weten dat de Fraudewet wordt aangepast. Inmiddels besluiten steeds meer gemeenten om eerder opgelegde onterechte boetes terug te betalen. Wethouders van elf verschillende gemeenten gaan uitkeringsgerechtigden die onbewust een fout hebben gemaakt met terugwerkende kracht compenseren voor onterechte boetes en roepen minister Asscher door middel van een pamflet op om voor de financiering van het terugbetalen van de onterecht opgelegde boetes te zorgen. Onder verwijzing naar artikel 30 van het reglement van orde stelt de Haagse Stadspartij hierover de volgende schriftelijke vragen:

1. Is het college met ons van mening dat er het bij het opleggen van boetes in het kader van de Fraudewet maatwerk geleverd moet worden en dat hierbij zorgvuldig naar de ernst en verwijtbaarheid van de begane fout moet worden gekeken? Zo nee, waarom niet?

Ja, het college is van mening dat er bij het toepassen van de Fraudewet maatwerk geleverd moet worden, inclusief het zorgvuldig beoordelen van de ernst van het verzwegen feit en de mate waarin het verzuimen van de inlichtingenplicht als verwijtbaar kan worden beschouwd.

2. Kan het college zich vinden in de strekking van het hierboven aangehaalde wethouderspamflet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dit pamflet niet mede ondertekend door de Haagse wethouder SWWS?

Het college kan zich niet vinden in de strekking van het wethouders pamflet aangezien dit inhoudt dat de gemeenten het Rijksbeleid met terugwerkende kracht gaan corrigeren. In de Commissiebrief “Handhaving en fraude, resultaten 2014 en vooruitblik 2015” (RIS282715) staat geschreven dat de term ‘fraude’ door de wetgever een strikte definitie heeft gekregen welke inmiddels door de Centrale Raad van Beroep is gecorrigeerd: Sinds de invoering van de “Fraudewet” is fraude in de bijstandswet gedefinieerd als ‘het niet nakomen van de inlichtingenplicht’. Houdt men zich niet aan deze verplichting, dan is er al snel sprake van fraude. Fraude kent verschillende gradaties. Behalve dat er mensen zijn die opzettelijk inlichtingen verzwijgen om er financieel beter van te worden, zijn er mensen die niet precies weten welke inlichtingen van belang zijn om door te geven. Of nog even wachten met doorgeven dat men samenwoont totdat het ‘zeker’ is. Deze gradaties zijn bepalend voor de bepaling van de bestuurlijke boete.
In het Haagse boetebeleid zijn de volgende gradaties te onderscheiden:
– Opzettelijke fraude
– Fraude waarbij sprake is van verminderde verwijtbaarheid
– Situaties waarin er zowel geen sprake is van opzet maar ook niet van verminderde verwijtbaarheid. Daarnaast kan er sprake zijn van het niet voldoen aan de plicht om inlichtingen te verstrekken, zonder dat er teveel uitkering is ontvangen. Bij herhaald schenden van de plicht om inlichtingen te verstrekken, wordt een hogere boete opgelegd.
Met opzettelijke fraude wordt bedoeld dat mensen willens en wetens niet voldoen aan de plicht om inlichtingen te verstrekken, met de bedoeling er (financieel) beter van te worden. Ook de aard van de overtreding kan aanleiding zijn om opzet aan te nemen, bijvoorbeeld het verzwijgen van activiteiten waarvan mag worden aangenomen dat er veel geld mee verdiend kan worden. Doet een dergelijke situatie zich voor dan wordt een boete ter hoogte van 100% van de ten onrechte ontvangen uitkering opgelegd.
De criteria die in ieder geval ten grondslag liggen aan verminderde verwijtbaarheid zijn genoemd in het Boetebesluit Socialezekerheidswetten, daarnaast zijn er nog andere situaties die tot verminderde verwijtbaarheid leiden. Van verminderde verwijtbaarheid is in ieder geval sprake:
– In geval van omstandigheden van sociale, psychische of medische aard waardoor het niet voldoen aan de plicht om inlichtingen te verstrekken de bijstandsgerechtigde niet volledig is aan te rekenen.
– Wanneer de bijstandsgerechtigde wel al gedeeltelijk heeft voldaan aan de plicht om inlichtingen te verstrekken en de ontbrekende inlichtingen uit eigen beweging alsnog verstrekt, voordat de overtreding is geconstateerd.
– Wanneer zich een samenloop van omstandigheden voordoet die ieder op zichzelf niet, maar in samenhang met elkaar beschouwd wel leiden tot het oordeel dat er sprake is van een ontwrichtende situatie.
– Als de gemeente de bijstandsgerechtigde onvoldoende of niet informeert of wanneer er wel signalen zijn afgegeven maar de gemeente er niet naar handelt.
De gradatie ‘verminderde verwijtbaarheid’ heeft een boete van 10% van het benadelingsbedrag tot gevolg. De CRvB heeft in de uitspraak van 24 november 2014 bij verminderde verwijtbaarheid een percentage van 25% geadviseerd. Den Haag heeft echter in de huidige verordening het percentage van 10% opgenomen waaraan voorlopig wordt vastgehouden. Deze 10% komt overeen met het percentage wat door Nationale Ombudsman in het rapport ‘Geen fraudeur, toch boete’ (december 2014) is genoemd. In de situaties waarin geen sprake is van opzet of verminderde verwijtbaarheid, is sprake van nalatigheid: men heeft niet onverwijld of volledig voldaan aan de plicht om inlichtingen te verstrekken.

In voorkomende gevallen is een boete van 50% van het benadelingsbedrag van toepassing. Mocht er naar aanleiding van de verzwegen inlichtingen geen financieel nadeel zijn ontstaan, dan wordt volstaan met een waarschuwing. Bij herhaald schenden van de plicht om inlichtingen te verstrekken moet een hogere boete worden opgelegd. Bij opzet wordt de boete 150% van het benadelingsbedrag. Als er geen sprake is van opzet en ook niet van verminderde verwijtbaarheid, dan wordt de boete 75% van het benadelingsbedrag en bij verminderde verwijtbaarheid 15% van het benadelingsbedrag.

In zijn brief aan de Tweede Kamer van 30 april 2015 heeft minister Asscher aangegeven dat het herbeoordelen van de reeds onherroepelijk geworden boetes niet van de gemeenten wordt gevraagd, mede vanwege de verregaande precedentwerking. Gebruikelijk is dat uitspraken van de Centrale Raad van Beroep vaste jurisprudentie opleveren vanaf het moment dat de uitspraak wordt gedaan. De gemeenten moeten deze uitspraken volgen. Het ministerie heeft hierop een uitzondering gemaakt door alle boetes die op het moment van de uitspraak nog niet onherroepelijk waren, opnieuw te beoordelen met in acht nemen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.

Gemeentelijk beleid wordt door de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep regelmatig bijgesteld en gewijzigd per datum uitspraak. Het op eigen initiatief met terugwerkende kracht van toepassing verklaren van vaste jurisprudentie kan ernstige gevolgen hebben gelet op de werkingssfeer van alle toekomstige uitspraken van de Centrale Raad van Beroep. Deze zouden dan immers ook met terugwerkende kracht van toepassing kunnen worden. Deze situatie wil het college voorkomen.

3. Is het college bereid om alle boetebesluiten wat betreft vermeende uitkeringsfraude uit 2013 en 2014 te herzien? Nee, het college is niet bereid om alle boetebesluiten van 2013 en 2014 opnieuw te beoordelen.

Het college heeft de boetes die op het moment van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep nog niet onherroepelijk waren opnieuw beoordeeld waarbij de nieuwe richtlijnen in acht zijn genomen. Bij het vaststellen van het nieuwe boetebeleid naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is besloten om niet op eigen initiatief over te gaan tot het herbeoordelen van alle boetes, tenzij het Rijk de gemeenten hiertoe verplicht en er bij voorkeur ook de middelen voor ter beschikking stelt.
Gemeente Amsterdam heeft er als enige van de G4 recent voor gekozen om wel alle boetebesluiten van 2013 en 2014 opnieuw te beoordelen.

4. Is het college bereid om eventueel ten onrechte of te hoge opgelegde boetes voor uitkeringsfraude terug te betalen aan degene aan wie de boete is opgelegd?

De herbeoordelingsactie volgde kort nadat de minister in de verzamelbrief van december 2014 de instructie heeft gegeven om als zodanig te handelen. Het herbeoordelen van de boetes zoals bedoeld in het antwoord op vraag 3 heeft niet geleid tot het terugbetalen van reeds afgeloste boetes. In veel gevallen was er nog niet op de boete afgelost. Reden hiervoor is dat de herbeoordelingsactie vrij snel werd uitgevoerd nadat de boete was opgelegd. In die gevallen waarin bij het herbeoordelen opzettelijk handelen niet kon worden aangetoond, is de boete gehalveerd: in plaats van een boete van 100% van het benadelingsbedrag, werd de nieuwe boete vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag. Het gevolg voor de belanghebbende is dat het in totaal terug te betalen bedrag lager is geworden.

5. Is het college bereid om er bij minister Asscher op aan te dringen dat het Rijk de kosten voor het herbeoordelen van de boetebesluiten en het terugbetalen van de eventueel ten onrechte of te hoge opgelegde boetes voor uitkeringsfraude aan de gemeenten vergoedt?

Als het Rijk de gemeenten opdracht geeft om de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep met terugwerkende kracht van toepassing te laten zijn, zal het college er bij minister Asscher op aandringen om de gemeenten te compenseren voor de kosten van het herbeoordelen van de boetebesluiten en daaruit volgende meerkosten.

Het college van burgemeester en wethouders, de secretaris, de burgemeester, mw. A.W.H. Bertram J.J. van Aartsen